Kil, de winter van de zonde, Kil, de winter

Vers 1

Die al eeuwen ons bedwingt

Ruw de strijd en diep de wonden,

Van het kwaad wat ons doordringt

Maar daar aan de rand van Eden,

God belooft de laatste strijd:

Eva’s Zoon zal hem vertreden,

Satan die haar had verleidt.

Vers 2

Rust’loos dwalend zonder herder,

In de schaduw van de dood.

Hulp’loos dwaalden we steeds verder,

Wachtend op wat God belooft.

Heerlijk ’t licht wat zal gaan schijnen,

In dit doodse schimmenrijk.

Ja, de nacht zal gaan verdwijnen,

Als de Bron van ’t licht verschijnt.

Vers 3

Eerst heel klein, maar dan vol gloren,

Als verwarmend morgenlicht.

Zoon van God, in vlees geboren,

Vol van vreugde om Zijn plicht.

Heerschappij rust op Zijn schouders,

Aan Zijn vrede komt geen eind.

Hij komt Davids troon herstellen,

En Hij blijft in eeuwigheid.

Vers 4

Kijk, die Koning werd geboren,

Zwak en klein in Bethlehem.

Zonder schuld bekroond met dorens

Zwijgend, als ons Offerlam

Nederig, de God der goden

Zelfs tot aan Zijn laatste zucht

Maar juist daar in ’t dal der doden

Overwon Hij Satans macht.

Vers 5

Hij ging voor als Goede Herder

En Hij stond op uit de dood

Zo ook ieder die zal volgen,

Ieder die in Hem gelooft.

Kniel dan neer voor deze Koning

Kom aanbid Zijn majesteit

Kom, Hij biedt je aan verzoening

Loof Hem tot in eeuwigheid.

Begeleiding nog niet beschikbaar

Bijdrage leveren

Help mee door een audio-opname van dit lied bij te dragen