Wat God doet, dat is welgedaan

Vers 1

1 Wat God doet, dat is welgedaan;

Zijn wil is wijs en heilig.

’k Zal aan zijn hand vertrouwend gaan,

Die hand geleidt mij veilig;

In nood is mij

Zijn trouw nabij;

Ja, Hij, de Heer der Heeren,

Blijft eeuwig wijs regeren.


Vers 2

Wat God doet, dat is welgedaan;

Zijn woord eist mijn vertrouwen.

Hij leidt mij op de rechte baan,

’k Mag daar zijn liefd’ aanschouwen;

Hij geeft mij kracht;

Zijn hulp, zijn macht

Redt mij uit smart en banden:

Mijn lot rust in zijn handen.


Vers 3

Wat God doet, dat is welgedaan;

Hij luistert naar mijn klachten;

Zou mij zijn liefde gadeslaan,

En ik zijn hulp niet wachten?

God kent mijn hart;

Geen ramp, geen smart

Is ooit voor Hem verborgen:

Hij zal als Vader zorgen.


Vers 4

Wat God doet, dat is welgedaan;

Dat blijft de vreugd mijns levens.

God plant wel doornen op mijn paân,

Maar strooit daar rozen nevens;

Met smart paart God

Vaak rein genot;

Zijn vaderlijk’ ontferming

Blijft eeuwig mijn bescherming.


Vers 5

Wat God doet, dat is welgedaan;

Nooit zal de moed m’ ontzinken.

Biedt Hij den lijdenskelk mij aan,

’k Zal dien gewillig drinken.

God, wijs en goed,

Mengt zuur en zoet,

Naarmate wij ’t behoeven;

Hij troost ook in ’t bedroeven.


Vers 6

Wat God doet, dat is welgedaan;

Zijn trouw blijft mij ten hoede;

Zijn liefde doet geen kwaad ontstaan,

’t Werkt alles meê ten goede;

Als God mij leidt,

Zal ’k, wel bereid,

Mijn hoogst en reinst verlangen

In d’ eeuwigheid ontvangen.

Begeleiding nog niet beschikbaar

Bijdrage leveren

Help mee door een audio-opname van dit lied bij te dragen