Uw hoofd gebukt door droefheid Heer!
Mijn zondenlast droegt Gij,
Gij naamt mijn schandplaats in weleer
Gij droeg de last voor mij;
Uw bloed gestort voor mij o Heer!
Nu drukt geen last op mij.
Mijn beker hield de vloek en dood,
Gevuld voor U, o Heer!
Gij leegde hem
en nu geen nood!
Voor mij geen droppel meer.
Die bitt’re kelk dronk Gij voor mij!
Voor mij geen vloekdood meer.
De roede Gods viel krachtig neêr
Op U, mijn dierb’re Heer!
Verdrukt van God, waart Gij weleer
Voor mij geen roede meer;
Uw bloed en tranen vloeiden neêr
Uw wonde heelt mij, Heer.
De storm brak los aan elke zij
Brak los op U, o Heer!
Uw naakte boezem weerde mij,
d’ Orkaan kwam op U neêr;
Van één gereten was Uw zij,
Nu dreigt geen storm mij meer.
Gods zwaard ontwaakt! O vreeslijk uur!
Het lemmer velt U neêr;
Uw bloed blust uit het vlammend vuur,
Het zwaard doorboort U, Heer;
Dit bracht voor mij ’t verlossingsuur,
Mij dreigt geen vuurzwaard meer.
Voor mij gestorven, Jezus, Heer!
Geen sterven meer voor mij;
Gij rijst;
mijn banden werpt Gij neêr,
En nu leeft Gij in mij!
Triomf! triomf! Eens komt Gij weer!
Dan blijf ik aan Uw zij.
Bijdrage leveren
Help mee door een audio-opname van dit lied bij te dragen