Niet ons, o HEER, niet ons, Uw naam alleen Psalm 115:1,6,8,9
Zij, om Uw trouw en goedertierenheên,
All’ eer en roem gegeven.
Waarom, o HEER, zou 't heidendom, met spot,
Dan zeggen: "Waar, waar is toch nu hun God,
Bij hen zo hoog verheven?”
Vertrouwt op God, gij allen, die Hem vreest;
Hij is altoos hun schild, hun hulp geweest.
De HEER was ons gedachtig.
Zijn zegen blijft op Israël verspreid;
Aärons huis is die ook toebereid;
God is getrouw en machtig.
D' algoede God, die, door Zijn grote kracht,
Den hemel schiep, deez' aard' heeft voortgebracht,
Beschenkt u met Zijn zegen.
De hemel is Zijn eigendom, Zijn troon;
Maar 't mensdom heeft de vruchtbaar' aard', ter woon
Van onzen God verkregen.
In 't stille graf zingt niemand 's HEEREN lof;
Het zielloos lijf, gedompeld in het stof,
Kan Hem geen glorie geven;
Maar onze tong zingt, tot in eeuwigheid,
Des HEEREN lof, Zijn roem en majesteit.
Looft God, de bron van 't leven!
Bijdrage leveren
Help mee door een audio-opname van dit lied bij te dragen