O God, Gij zijt mijn toeverlaat; Psalm 63:1-4

Vers 1

Mijn God, U zoek ik met ver- langen,

Zo ras wij 't morgenlicht ontvangen,

Bij 't krieken van den dageraad.

O HEER, mijn ziel en lichaam hijgen,

En dorsten naar U in een land,

Dat, dor en mat, van droogte brandt,

Waar niemand lafenis kan krijgen.

Vers 2

’k Heb U voorwaar in't heiligdom

Voorheen beschouwd met vrolijk' ogen;

Hoe zag ik daar Uw alvermogen!

Hoe blonk Uw Godd'lijk' eer alom.

Want beter dan dit tijd'lijk leven

Is Uwe goedertierenheid.

Och, werd ik derwaarts weer geleid!

Dan zou mijn mond U d' ere geven.

Vers 3

Dan zou ik, voor Uw Godd'lijk oog,

Uw deugden al mijn leven prijzen,

En in Uw naam mijn zang doen rijzen,

Mijn handen heffen naar omhoog.

Mijn ziel zou nieuwe kracht ontvangen,

Verzadigd, als met vet en smeer;

Mijn mond zou U vol vreugd, o HEER,

Verheffen in zijn lofgezangen.

Vers 4

Wanneer ik, op mijn legersteê,

Aan U gedenk in stille nachten,

Dan peinst mijn ziel met al haar krachten,

Hoe Gij voorheen in angst en wee,

Als mij de vijand wild' omringen,

Mij vaardig zijt ter hulp geweest;

Dies zal ik nu ook, onbevreesd,

In schaduw van Uw vleug'len zingen.

Begeleiding nog niet beschikbaar

Bijdrage leveren

Help mee door een audio-opname van dit lied bij te dragen