Nader, mijn God, bij U, Nader, mijn God bij U
Zij steeds mijn beê;
Zij al het pad soms ruw, gaat maar Gij meê,
Dan kent mijn ziele rust;
Mij van Uw trouw bewust,
Wacht ik aan blijder kust
Uw sabbatsrust.
Al zie ik ’t licht verdoofd
Haast voor mijn schreên,
En wacht tot rust mijn hoofd Straks slechts een steen;
Als maar mij in mijn droom Uw licht mij tegenstroom’,
Wat dan mij overkoom’, ’k Zwerf niet alleen.
Wanneer voor mijn gezicht
De ladder rijst,
Die naar U, bron van licht, Mijn ziele wijst,
’k Zie dan in ’t bangs gevaar
Uw heil’ge eng’lenschaar,
Die U, Alzegenaar, Als dienaars prijst.
Door U gesteund en sterk
Ontwaak ik niet,
Of, Heer in ’t worstelperk
Looft U mijn lied.
Hoe dor mijn pad soms schijn’,
Hoe vol van angst en pijn,
’t Zal mij een Bethel zijn,
Dat hulde U biedt.
En wenkt Uw eng’lenstoet
Eens opwaarts mij,
In ’s hemels zonnegloed,
Verjongd en vrij;
’k Juich dan op hooger toon
Bij ’t naad’ren van uw troon,
“’k Ben eeuwig nu Uw Zoon En U nabij!”
Bijdrage leveren
Help mee door een audio-opname van dit lied bij te dragen